![]()
Home |
|
|
![]() Ridderschap van Gelderland Home | Landelijk | Algemeen | Historie | Fotoalbums | Contact | Links | Voor leden HISTORIE Bij de grondwet van 1848 die de democratische grondslag voor
Nederland bracht, werden de standen als representatieve organen
in de staatsorganisatie opgeheven. Voortaan zouden de
volksvertegenwoordigers op het niveau van de nationale staat en
de provincies rechtstreeks worden gekozen. Bij wet op de
Provinciale Staten van 6 juli 1850 werden de Ridderschappen als
kiescolleges in de provincies overbodig. De adel had haar laatste
politiek voorrecht verloren. Blijvend effect van de
begin-negentiende-eeuwse Restauratie, toen ook het ambtsuniform
werd ingevoerd, waren echter de strenge criteria waaraan de adel
moest voldoen. Zij was en bleef een gesloten klasse,officieel
erkend door en gebonden aan de koning persoonlijk. Alle gegevens
van burgerlijke staat dienen zij te overleggen aan de Hoge Raad
van Adel. Sinds er geen adelsverheffingen meer voorkomen (1953),
is de Nederlandse adel volkomen geënt op de negentiende-eeuwse
opvatting van adeldom waarbij afkomst en in concreto een erfelijk
predikaat wezenlijke element vormde. De Hoge Raad van Adel bleef
als juridisch adviescollege voortbestaan.
* 1850-1880 De ontmachte, nieuwe Ridderschap zette onder leiding van de aanblijvende voorzitter W. baron Schimmelpenninck van der Oije zoveel mogelijk de oude vertrouwde gang van zaken voort. Zij gaf weinig blijk van initiatieven. Het ledenaantal liep door natuurlijk verloop en geringe toetreding gestaag terug. Rond 1880 verkeerde de Ridderschap met hooguit 55 leden dan ook op een historisch dieptepunt. Geluiden van dien aard verneemt men overigens niet. Geïnstitutionaliseerde liefdadigheid en verenigingsverband waren weinig geprofileerd. Men nam ook genoegen met een ruimte van samenkomst buiten de traditionele Arnhemse overheidsgebouwen. Terwijl de aan zichzelf overgelaten Ridderschap in 1879 nog had geweigerd een gelukwens te versturen naar de koning ter gelegenheid van zijn huwelijk, sloeg weldra de houding ten aanzien van het koningshuis in Gelderland om.
* 1880-1915 Rond 1915, toen het voltallig bestuur onder leiding van baron Schimmelpenninck van der Oye van de Poll en Nijenbeek terugtrad, stierf de generatie uit die nog de oude politieke Ridderschap had meegemaakt. Gedurende de voorafgaande vier decennia had zij zich bijna ongemerkt hersteld en duidelijk aan vitaliteit gewonnen. Steeds meer leden traden toe, ook zogenaamde buitenstaanders, d.w.z. edelen die niet konden terugvallen op Gelderse stamgenoten en een entreegeld van fl. 1000 moesten betalen (1889). Sinds 1891 versterkte een onder-voorzitter het bestuur. De vergaderfrequentie was inmiddels verhoogd tot tweemaal per jaar. Voorstellen in die richting dateerden reeds van 1886 en 1889. Vergaderingen vonden sinds 1889 plaats op een donderdag in plaats van een vaste datum maar wisselvallige dag in de week. De edelen hadden weinig behoefte zich met distinctieven te onderscheiden. Naar aanleiding van het overlijden van koning Willem III in 1891 stuurden de vergaderde ridders hun eerste telegram van hulde aan de regentes en de jonge koningin. De tot op de dag van vandaag bestaande gewoonte om tijdens de vergadering een telegram naar het Koninklijk Huis te sturen gaat feitelijk terug tot op 1903. Hoewel er een vergadertaboe rustte op zondag, kreeg de toen om zich heen grijpende verzuiling geen vat op de overwegend liberale en religieus neutrale Ridderschap.
* 1915-1931 Zon vijftien jaar achtereen droegen voorzitter baron Van Nagell en baron Van Voorst tot Voorst gezamenlijk de Ridderschap. Wanneer nieuwe leden toetraden, gaf de voorzitter uiting aan het doel van de vereniging. In 1901 vatten de woorden liefdadigheid en vriendschapsband kernachtig het doel voor bet begin van de twintigste eeuw samen: (...)de Ridderschap van Gelderland bejjvert zich haar doel te bereiken door liefdadigheid te bewijzen en den vriendschapsband te versterken van de Edellieden onderling (...). In 1911 viel het woord broederschap: de Ridderschap (...) door hen die daartoe behoorden is voortgezet als het ware als eene broederschap, met elkaar omgang te hebben en vriendschappelijk bijeen te komen en voorts de geldelijke belangen van verarmde stamgenooten te behartigen. Sociale contacten kwamen voorop te staan. Meer aandacht voor privé-leven spreekt ook uit het toesturen van geboorte- en huwelijkskaarten. Leden werden met bloemen gefêteerd als een ridderlijk echtpaar een bijzonder huwelijksfeest mocht beleven. Met vrijwillige bijdragen door de leden sedert 1920 jaarlijks
bijeengebracht kon de liefdadigheid meer gestalte krijgen. Een
gestage instroom van nieuwe leden uit heel het land bracht de
Ridderschap een ongekende omvang. Overigens blijft veel uit deze
periode in het duister. Waarom vond in 1923 een naamswijziging in
Ridderschap van Gelderland plaats? Wilde de
Ridderschap door het woord provincie te laten vallen tot
uitdrukking brengen dat ook niet-Gelderlanders welkom waren? In 1931 zien we weer het voltallige bestuur wisselen: baron Van Nagell van de Schaffelaar gaf na vijftien jaar voorzitterschap de hamer over aan baron Van Lynden. In de vooroorlogse jaren bespeurt men bij de nieuwe generatie ridders een hang naar herstel van tradities. De jongeren wensten een insigne, zoals de Ridderschap in Utrecht, om in het openbaar herkenbaar te zijn (1933). Een paar lieten het traditionele Gelderse adelscostuum vervaardigen. De adelskwestie werd aan de orde gesteld. De jeugd lijkt een meer conservatieve geesteshouding uit te dragen. Terwijl enkelen gedurende de oorlogsjaren in verkeerd vaarwater raakten, vielen anderen in de strijd voor het vaderland. In 1946 kon de Ridderschap weer in alle vrijheid bijeenkomen, maar moest eerst het pijnlijke vergaderpunt aansnijden dat sommige leden zich niet conform een edelman waardig hadden gedragen. Er werd tot royering besloten, althans zij bedankten zelf. Die jaren kenmerkten zich door een groot gevoel voor saamhorigheid, zoals de voorzitter ook tot uitdrukking bracht. Vanaf 1934 bevorderde daadwerkelijk het feit dat er jaarlijks op een zaterdag ofwel de dag tegen het weekeinde werd vergaderd, de persoonlijke contacten. De ledenaanwas zette zich voort en een hoogtepunt werd bereikt in 1939. Na de oorlog heerste er meer een sfeer van eenheid en gelijkheid waardoor edelen minder behoefte voelden zich te onderscheiden. In reactie op de naoorlogse terugloop van het ledenaantal tot rond 125 deed omstreeks 1958/59 het bestuur aan actieve ledenwerving onder die families die vóór 1850 al lid waren geweest. De trend kon niet echt worden gekeerd, maar een zekere stabilisering werd wel bereikt.
* 1965-heden De maatschappelijke veranderingen tijdens de jaren-1960 gingen
ook aan de Ridderschap niet voorbij. Het aantreden van een nieuw
bestuur onder voorzitterschap van C. J. baron Schimmelpenninck
van der Oije in 1966 mag als keerpunt wordt beschouwd. De
financiële administratie werd reeds in 1965 op nieuwe leest
geschoeid. Vanaf 1967 vinden de jaarvergaderingen plaats op
wisselende locaties, bij voorkeur in landelijke omgeving rond
Arnhem. De Gelderse ridders vergaderden vaak op de Veluwe en in
de Graafschap, minder in het Kwartier van Nijmegen. Een
doelbewust systeem in de keuze van vergaderplaats is niet te
ontdekken. Sedert 1973 komt men in de regel op de derde zaterdag
van september bijeen. De statutenwijziging van 1971 boog de
doelstelling naast de charitatieve taak definitief om in
cultuurhistorische richting. Een eigen bibliotheek en een
collectie antiek werd opgebouwd. In de loop van de jaren tachtig
profileerde zich de Ridderschap van Gelderland steeds meer als
subsidiënt voor monumentenzorg, natuurbeheer, onderzoek en
publicaties evenals voor restauratie en aankoop van antiek; dit
alles in het bijzonder met betrekking tot de Gelderse
geschiedenis. In deze nieuw ingeslagen richting kunnen zich
gezien de jongste groei van de Ridderschap, die zich sedert
omstreeks 1970 aftekent, klaarblijkelijk vele edelen vinden. Klik hier voor volledige tekst "Het archief van de Ridderschap van Gelderland (Inventaris)" samengesteld door drs. V. Paquay in 1996. |